In WPNR 2016/7115 ga ik in op de vraag of aandeelhouders in een aandeelhoudersovereenkomst afstand kunnen doen van de (uitoefening van de) rechten verbonden aan het aandeel.
Ik onderscheid vier situaties:
(i) de aandeelhouder doet voor onbepaalde tijd afstand van de uitoefening van alle aan het aandeel verbonden rechten;
(ii) de aandeelhouder doet voor onbepaalde tijd afstand van de uitoefening van één of meerdere aan het aandeel verbonden rechten;
(iii) de aandeelhouder doet tijdelijk (voor een beperkte periode) en/of in een concrete situatie (bijvoorbeeld een concrete aanspraak of in een concreet geval van voorgenomen besluiten) afstand van de uitoefening van alle aan het aandeel verbonden rechten; en
(iv) de aandeelhouder doet tijdelijk (voor een beperkte periode) en/of in een concrete situatie (bijvoorbeeld een concrete aanspraak of in een concreet geval van voorgenomen besluiten) afstand van de uitoefening van één of meerdere aan het aandeel verbonden rechten.
In situaties (i) en (ii) is sprake van afstand van recht in abstracte zin, namelijk voor onbepaalde tijd. Dat is niet mogelijk.
Situatie (iv) – tijdelijk en/of concrete situatie, één of meerdere rechten – lijkt mij zonder meer mogelijk
Situatie (iii) is de meest lastige. Alles afwegende kom ik voor deze situatie tot de conclusie dat het niet mogelijk is dat de aandeelhouder tijdelijk en/of in een concrete situatie afstand doet van de uitoefening van alle aan zijn aandeel verbonden rechten.
Lees hier mijn bijdrage.