Home » Berichten getagged 'certificaten van aandelen'
Tag archieven: certificaten van aandelen
Terbeschikkingstelling van gelden door certificaathouder: kapitaalstorting of geldlening
Het Hof Arnhem-Leeuwarden deed op 25 februari 2020 uitspraak (ECLI:NL:GHARL:2020:1628) een kwestie waarin de vraag centraal stond of de terbeschikkingstelling van gelden door een houder van certificaten van aandelen gezien kan worden als een kapitaalstorting in de vennootschap of een geldlening aan de vennootschap. Het hof oordeelde dat uit gedragingen van de betrokkenen volgt dat sprake is van een in rekening-courant geboekte lening. Het arrest van het hof is het hoger beroep van de uitspraak in eerste instantie van de Rechtbank Gelderland van 20 juni 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3299.
Onder deze uitspraak schreef ik een annotatie in JOR 2020/196. Klik hier om mijn noot te lezen.
Wettelijk pandrecht bij certificering van aandelen zonder vergaderrecht in de BV: ongewenst en onmogelijk. Een reactie.
In WPNR 2019/7261 gaat Laurens Kelterman in op de vraag of het (nog steeds) mogelijk is dat op grond van art. 3:259 BW een wettelijk pandrecht op aandelen ontstaat wanneer de BV de medewerking verleent aan de uitgifte van certificaten, ook als er geen vergaderrecht in de zin van art. 2:227 BW aan de certificaten verbonden is. Hij concludeert dat dit ongewenst, maar wel mogelijk is. Met Laurens Kelterman ben ik eens dat – als het mogelijk is – het ongewenst is. Ik verschil met hem van mening dat het mogelijk is. Ik licht dat toe in WPNR 2020/7274.
Kort en goed: alleen de houder van certificaten met vergaderrecht komt het wettelijke pandrecht ex art. 3:259 lid 2 BW toe. Dat recht ontstaat pas als bij de statuten aan certificaten vergaderrecht is toegekend. Anders dan Kelterman, zie ik gelet op de parlementaire geschiedenis geen noodzaak tot aanpassing van art. 3:259 lid 2 BW. Een andere uitleg van dat artikel is niet alleen ongewenst, maar is bovendien onmogelijk.
Lees hier mijn reactie in het WPNR 2020/7274
Decertificering van aandelen
Precies een jaar na de uitspraak van het Hof Amsterdam van 24 juli 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:2640, JOR 2018/270, m.nt. R.A. Wolf), waarin een vordering tot decertificering centraal stond, oordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht (ECLI:NL:RBLIM:2019:6873) over dezelfde materie. Ook ditmaal is het een afwijzing van die vordering.
Ik schreef voor Jurisprudentie in Nederland, rubriek Ondernemingsrecht een noot onder deze uitspraak. Klik hier om mijn noot te lezen.
De wellicht meest bekende uitspraak over decertificering is het Kluft/Distrifood-arrest (Hof Amsterdam 29 januari 1995, KG 1995, 192). In die kwestie werd een vordering tot decertificering in kort geding toegewezen, onder meer omdat (i) alle certificaten in één hand terechtgekomen waren en (ii) de eigenlijke ratio aan de certificering was komen te ontvallen. In dat arrest ging het, anders dan in deze casus, om niet-royeerbare certificaten.
Houder van niet-bewilligde certificaten van aandelen behoort niet tot de kring van betrokkenen ex art. 2:8 BW
Op 1 oktober 2019 deed het Hof Den Haag een uitspraak (ECLI:NL:GHDHA:2019:2536) in een kwestie, waarbij onder meer centraal stond of de houder van niet-bewilligde certificaten van aandelen behoort tot de kring van betrokkenen ex art. 2:8 BW. Het hof oordeelde in dat geval dat dit niet zo is. Ik schreef een annotatie onder dat arrest in JOR 2020/4 (Jurisprudentie Onderneming & Recht). Klik hier om de noot te lezen.
Zie ook mijn bijdrage in JBN 2020/9, p. 4-6 over deze uitspraak.
Certificering van aandelen en toestemming van de echtgenoot voor borgtocht
Bij certificering van aandelen is soms de vraag of de certificaathouder (de ondernemer) alleen of met zijn medebestuurder de ‘meerderheid van de aandelen’ in de bv houdt en als ondernemer heeft te gelden. Op 11 mei 2016 oordeelde de rechtbank Den Haag over een dergelijke geval (ECLI:NL:RBDHA:2016:5701). De zaak gaat over de vraag of de echtgenote toestemming in de zin van art. 1:88 BW moet verlenen voor een borgstelling die de ondernemer afgeeft. De ondernemer is bestuurder van de bv, maar heeft niet de volledige zeggenschap in het bestuur van de StAK die indirect de aandelen in de bv houdt. Meer in het bijzonder is de vraag of bij deze vennootschappelijke structuur (een combinatie van certificering en middellijk aandeelhouderschap) de uitzondering van art. 1:88 lid 5 BW opgaat. Het gaat er bij deze uitzondering (onder meer) om of sprake is van een bestuurder van een bv die alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt. De rechtbank oordeelt dat de uitzondering niet opgaat.
In mijn noot in JOR 2016/229 betoog ik dit oordeel niet juist is. Ik geef toe dat in deze casus sprake was van een minder eenvoudige certificeringsconstructie dan in het Abbink/SNS Bank-arrest het geval was. In het Abbink/SNS Bank-arrest (HR 8 oktober 2010, JOR 2010/367) beantwoordde de HR de vraag of de uitzondering van het toestemmingsvereiste ook geldt in geval van certificering van aandelen bevestigend. Heel ingewikkeld is de toegepaste vennootschappelijke structuur (een combinatie van certificering en middellijk aandeelhouderschap) in deze zaak echter ook niet. De rechtbank gaat eraan voorbij dat gedaagde indirect enig statutair bestuurder van de bv – en daarnaast zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder van de StAK – was en indirect voor 68% in het kapitaal van de bv voorzag. Anders gezegd, gedaagde is zo nauw verbonden met de onderneming dat hij in de praktijk als ondernemer heeft te gelden, doordat hij de zeggenschap uitoefent en financieel belang heeft bij de bedrijfsresultaten van de vennootschap ten behoeve waarvan hij zich als hoofdelijk medeschuldenaar verbindt. Toestemming van zijn echtgenote voor de borgtocht was dus niet vereist.
Lees hier mijn annotatie.